Loslaten, wat ge niet behouden kunt…

Ik heb u wat te zeggen, spreekt de Heer.
Zo graag wil Ik Mij openbaren aan uw hart.
Maar ach, mijn kinderen, mocht gij toch luisteren;
mocht gij verstaan wat Ik voor u heb weggelegd.

Ik ken uw zoekend hart en soms… uw bange vragen.
Ik ken de taal van ’t binnenst ingewand.
Ik ken uw hunkeren… en heb ook kennis van uw rebellie.
Ach, spreekt de Heer, mocht gij toch luisteren.

Wie kan bestaan als God de Heer uw tempel nadert.
Gij klemt u vast aan dingen die ge niet behouden kunt.
Spreekt waarheid in uw hart en nadert voor mijn aangezicht.
Want immer weer opnieuw wil Ik mijn liefde aan u kwijt.

Wat Ik u heb te schenken, is goud van hoog gehalte.
Kostbare klederen heb Ik voor u weggelegd.
Laat vallen dan die lompen, en alles… wat ge niet behouden kunt.
Want God de Here nadert tot uw tempel.

O kind van Mij, mijn dierbaar kind…
wat draalt ge toch en twijfelt in uw hart?
Denkt gij dat Ik te hoog voor u verheven ben?
Weerstaat des bozen raad en laat u leiden.

Komt dan opnieuw met vreze voor mijn aangezicht.
Kust dan de Zoon, opdat de Zoon niet toorne,
en weg neemt, wat gij niet behouden kunt.
Geef Mij uw hart en laat uw zorgen varen.

Zoals een Vader Zich ontfermt, ontfermt de Here Zich
over allen die Hem vrezen met hun hart.
Ik ken u wel; Ik weet wat gij van node hebt.
Laat dan de maskers vallen.

Aanschouwt de Zoon op Golgotha.
Zijn reinigend bloed wil gans uw leven vullen.
Mijn heilige Geest wil woning maken in uw hart.
Alleen voor overwinnaars zijn de kronen weggelegd.

Mijn weg is niet te hoog; mijn raad is niet verborgen.
Ik weet precies wat gij van node hebt.
Maar ach, mijn kind, mocht gij toch luisteren;
mocht gij verstaan wat Ik voor u heb weggelegd.

Ben je bereid te komen, te komen zoals je bent?
Mag Ik de leiding in alles van je leven?
Mag Ik de Heer zijn van je huwelijk, je gezin, je werk?
Mag Ik je zeggen waar je wonen zult?

Mag Ik je zeggen hoeveel geld je geven zult?
Mag Ik je zeggen met wie je samen wonen zult?
Mag Ik je zeggen met wie je vrede sluiten zult?
Mag Ik je zeggen wie je vrienden zullen zijn?

En dan, mijn kind, kun je nog wachten…
Kun je nog stil zijn voor mijn aangezicht?
Ben je bereid het offer van je leven te betalen?
Durf je te laten vallen, alles, wat ge niet behouden kunt?

Koopt dan van Mij, dat goud dat in het vuur gelouterd is.
Ik zal er zijn, ja telken-kere als gij tot Mij roept.
Ik zal er zijn, niet langer zal Ik laten wachten.
Mijn kind, mijn eigen kind, Ik ben genoeg voor jou.